Verbs (infinitives) 27 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to place (long form)	te plaatsen
	to achieve (long form)	te bereiken
	to lower (long form)	te verlagen
	to ramble on (long form)	te beuzelen
	to focus (long form)	te focussen
	to take somebody (along)	iemand meenemen
	What should I bring?	Wat moet ik meenemen?
	You must acknowledge the truth.	Je moet de waarheid erkennen.
	I’m afraid he will never admit his guilt.	Ik vrees dat hij nooit zijn schuld zal erkennen.
	My flight was supposed to arrive at 2:30 p.m.	Mijn vlucht moest normaal om half drie ’s middags aankomen.