Verbs (infinitives) 8 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to understand (long form)	te begrijpen
	to write (long form)	te schrijven
	to study hard	hard studeren
	I am going to study.	Ik ga studeren.
	to study English	Engels studeren
	to play baseball (long form)	te honkballen
	He can play baseball.	Hij kan honkballen.
	playing baseball	aan het honkballen
	Let’s play baseball.	Laten we honkballen.
	Why don’t you come and study?	Waarom kom je niet studeren?
	to study abroad	studeren in het buitenland
	I have not received a card.	Ik heb geen kaart ontvangen.
	Can Tom write his name?	Kan Tom zijn naam schrijven?
	Who would be able to understand you?	Wie zou je dan kunnen begrijpen?
	The problem can occur at any time.	Het probleem kan op elk moment optreden.
	I got a letter from Tom yesterday.	Ik heb gisteren een brief van Tom ontvangen.
	to call (long form)	te bellen
	to rain (long form)	te regenen
	raining	aan het regenen
	It is going to rain.	Het gaat regenen.