Understand spoken Dutch

Verbs (infinitives) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
to sob for hours into his pillow urenlang snikken in zijn kussen
We can’t lose him. We mogen hem niet kwijtraken.
Have you gone through this completely? Heb je dit helemaal doorlopen?
I want to emphasize again ik wil nog eens beklemtonen
“Quack, quack! Come with me, then I will take you into the big world and introduce you in the duck cage: but keep close to me and watch out for the cat!“ “Kwak, kwak! Gaat maar met mij mee, dan zal ik je in de grote wereld brengen en je in de eendenkooi voorstellen: maar zorgt, dat je dicht in mijn nabijheid blijft, en neemt je voor de kat in acht!”
Why do you want to learn Portuguese? Waarom wil je Portugees leren?
Tom wants to buy a pony for his son. Tom wil een pony kopen voor zijn zoon.
We don’t know anything about Istanbul. We weten niets over Istanboel.
She felt her knees tremble. Ze kon haar knieën voelen trillen.
He violated a law. Hij heeft een wet overtreden.
Can I have breakfast in my room? Kan ik in mijn kamer ontbijten?
The jury will judge fairly. De jury zal eerlijk vonnissen.
I want to talk to you before you leave. Ik wil u spreken voordat u weggaat.
Don’t let your zeal drop. Laat uw ijver niet verslappen.
And the tomcat, whom she called her son, could arch his back and purr; he even gave sparks, but then one had to stroke his hair the wrong direction. En de kater, die zij haar zoontje noemde, kon een hoge rug zetten en spinnen; hij gaf zelfs vonken van zich, maar dan moest men zijn haar de verkeerde kant opstrijken.
Dogs are smarter than we think. Honden zijn slimmer dan we denken.
You played football yesterday. Jij ging gisteren voetballen.
Hair grows from your scalp. Haren groeien uit je hoofdhuid.
Do you want to continue the course? Wil je de cursus voortzetten?
I need to charge my cell phone. Ik moet mijn mobieltje opladen.