Verbs (infinitives) Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to accompany	vergezellen
	to pilfer	ontfutselen
	to stoke up	aanwakkeren
	to flare up	opflakkeren
	to penetrate	doordringen
	to describe	omschrijven
	to obey	gehoorzamen
	to sign off	afmonsteren
	to provide	verstrekken
	to concern	aanbelangen
	to shoot down	neerknallen
	to undermine	ondermijnen
	to respect	respecteren
	to delegate	afvaardigen
	to disappoint	ontgoochelen
	to unlock	ontgrendelen
	to overload	overbelasten
	to get along	overeenkomen
	to shred	versnipperen
	to hand over	overhandigen