Verbs (Present tense, 1st person plural) 1 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	We have to keep it going now.	We moeten het nu gaande houden.
	We only have one thing left to do.	We moeten maar één ding meer doen.
	So it is wrong, we must change	Het is dus verkeerd, we moeten het veranderen
	ask for (plural)	vragen om
	What do dragons eat?	Wat eten draken?
	Horses eat grass.	Paarden eten gras.
	May I ask you a question?	Mag ik je iets vragen?
	We will understand it afterwards.	Nadien zullen we het begrijpen.
	We’re going hiking this afternoon.	We gaan wandelen deze namiddag.
	Why don’t we ask Tom to help us?	Waarom vragen we Tom niet om ons te helpen?
	Parents should be able to choose home education for their children in every country.	Ouders moeten voor thuisonderwijs voor hun kinderen kunnen kiezen, in ieder land.
	they see	ze zien
	Can you see?	Kun je zien?
	We sometimes make mistakes.	We maken soms fouten.
	At four o’clock we are going to the swimming pool.	We gaan om vier uur naar het zwembad.