Understand spoken Dutch

Verbs (Present tense, 1st person singular) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
I have an urgent matter to discuss with you. Ik heb een urgente zaak met je te bespreken.
Could you show me where I am on the map? Kan u op de kaart aanduiden waar ik me bevind?
I’m just very tired and sleepy lately. Ik ben gewoon zeer moe en loom de laatste tijd.
I want to talk to the Canadian consulate. Ik wil met het Canadese consulaat spreken.
If you scream loudly, you get a sore throat. Als je hard schreeuwt, krijg je een zere keel.
The army should remain alert and vigilant. Het leger moet waakzaam en paraat blijven.
I paid for my purchases in cash. Voor mijn aankopen heb ik contant betaald.
A well-timed witty remark can do a lot. Een goed getimede kwinkslag kan veel doen.
I am an Australian citizen. Ik ben een Australisch staatsburger.
Nevertheless, I’m extremely proud. Desalniettemin ben ik ontzettend trots.
It can be confusing for the user. Het kan voor de gebruiker verwarrend zijn.
That hole should be filled, not covered. Dat gat moet opgevuld worden, niet afgedekt.
Do you think we also just heard a centaur? Denk je dat we daarnet ook een centaur hoorden?
When a fool is silent, he may be considered wise. Als de dwaas zwijgt, kan men hem voor wijs houden.
I don’t want to jump to any conclusions. Ik wil geen voorbarige conclusies trekken.
I studied for three months in Australia. Ik heb drie maanden in Australië gestudeerd.
Don’t make promises you can’t keep. Maak geen beloftes waar je je niet aan kunt houden.
Every time I see Tom, he’s reading a comic book. Telkens als ik Tom zie, leest hij een stripboek.
I do not know whether to accept or to refuse. Ik weet niet of ik het zou aanvaarden of afwijzen.
I want to encourage my friend to go and exercise. Ik wil mijn vriend aanmoedigen om te gaan sporten.