Verbs (Present tense, 2nd person plural) 2 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Owls hunt at night.	De uilen jagen ’s nachts.
	Owls hunt mainly at night.	Uilen jagen vooral ’s nachts.
	to scare the hell out of you	de stuipen op het lijf te jagen
	Everyone must acknowledge their mistakes.	Iedereen moet zijn fouten erkennen.
	We concede your right to this property.	We erkennen je recht op dit eigendom.
	We acknowledge the efforts of others.	We erkennen de inspanning van anderen.
	We leave as soon as we are done eating.	We vertrekken zodra we klaar zijn met eten.
	Can I quickly pee before we leave?	Mag ik even plassen voordat we vertrekken?
	We won’t leave unless everyone is ready.	We vertrekken niet, tenzij iedereen klaar is.
	Horses run.	Paarden rennen.
	Horses run fast.	Paarden rennen snel.
	Sheep graze on the heath.	Schapen grazen op de heide.
	They always mock him.	Ze steken altijd de draak met hem.
	The trees provide shelter from the sun.	De bomen bieden beschutting tegen de zon.
	We make fun of each other all the time.	We steken de hele tijd de draak met elkaar.
	The foster parents provide a safe home environment.	De pleegouders bieden een veilige thuisomgeving.