Verbs (Present tense, 2nd person singular) 4 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I hate it.	Ik haat dit.
	I hate maths.	Ik haat wiskunde.
	Do you hate Tom?	Haat je Tom?
	I’m expecting him.	Ik verwacht hem.
	The stall at the market is busy.	De kraam op de markt is druk.
	Are you expecting anybody?	Verwacht je iemand?
	She is expecting a child.	Ze verwacht een kind.
	Keep speaking, because you speak well.	Blijf praten, want je spreekt goed.
	“Use your legs!” she continued.	“Gebruik je poten nu!” vervolgde zij.
	“You are all together, right?” she continued and stood up.	“Je bent toch allemaal wel bij elkaar?” vervolgde zij en stond op.
	Repeat after me.	Herhaal na mij.
	Would you like coffee or tea?	Wilt u koffie of thee?
	Are you expecting any visitors?	Verwacht je bezoek?
	Repeat once more.	Herhaal dit nog een keer.
	You can stay as long as you want.	Je kunt blijven zolang je wilt.
	Stay here as long as you like.	Blijf hier zolang als je wilt.
	Repeat the question please.	Herhaal de vraag alstublieft.
	You can do whatever you want to do, of course.	Uiteraard kan je doen wat je maar wilt.
	Why do you always keep complaining?	Waarom blijf je altijd maar vitten?
	She always tries to help others.	Zij tracht altijd de anderen te helpen.