Verbs (Present tense, 2nd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	You are famous.	Jij bent beroemd.
	Where can I pray?	Waar kan ik bidden?
	I’ll just check.	Ik zal even polsen.
	Is Tom still looking for Mary?	Zoekt Tom Maria nog?
	You deceived your husband.	Ge hebt uw man bedrogen.
	He is a fast runner.	Hij kan snel rennen.
	Do you have a light?	Heb je een vuurtje?
	upload a file	upload een bestand
	The horse is jumping.	Het paard springt.
	Be a good girl.	Wees een braaf meisje.
	You’re older than Tom.	Jij bent ouder dan Tom.
	I can smell flowers.	Ik kan bloemen ruiken.
	Peel the cucumbers.	Pel de komkommers.
	Didn’t you sing?	Heb je niet gezongen?
	Tom won’t mind.	Dat zal Tom niet storen.
	you have rejected us	u hebt ons verstoten
	I hate chemistry.	Ik haat scheikunde.
	I have to keep up.	Ik moet bijblijven.
	I will have to report this.	Ik zal dit moeten melden.
	Can you skip the intro?	Kun je de intro overslaan?