Verbs (Present tense, 3rd person plural) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	The only thing you should do is wait.	Het enige wat je zou moeten doen is wachten.
	Tom and Mary are both very happy here.	Zowel Tom als Maria zijn erg gelukkig hier.
	We must tell everybody what happened.	We moeten iedereen vertellen wat er is gebeurd.
	We need paint.	We hebben verf nodig.
	Do we have enough flour?	Hebben we genoeg meel?
	Who should we believe?	Wie moeten we geloven?
	The shops are closed.	De winkels zijn gesloten.
	We’ve got to start somewhere.	We moeten ergens beginnen.
	We should give Tom another chance.	We moeten Tom nog een kans geven.
	The windows must remain closed.	De ramen moeten dicht blijven.
	We have to keep it going now.	We moeten het nu gaande houden.
	We only have one thing left to do.	We moeten maar één ding meer doen.
	We are not made of sugar.	We zijn niet van suiker gemaakt.
	They lost the battle.	Ze hebben het gevecht verloren.
	We’ve lost a lot of customers.	We hebben veel klanten verloren.
	We didn’t do anything wrong.	We hebben niets verkeerd gedaan.
	There are too many cars in the big cities.	Er zijn te veel wagens in de grote steden.
	We are prisoners in our own country.	We zijn gevangenen in ons eigen land.
	So it is wrong, we must change	Het is dus verkeerd, we moeten het veranderen
	My parents advised me not to drive too fast.	Mijn ouders hebben me afgeraden om te snel te rijden.