Verbs (Present tense, 3rd person singular) 3 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I beg your pardon?	Wat zegt u?
	Do as Tom says.	Doe wat Tom zegt.
	the new time, just what you say	de nieuwe tijd, net wat u zegt
	I think what you’re saying is true.	Ik denk dat het waar is wat je zegt.
	loves (3rd person singular, long form)	houdt van
	Your book is on the table. (formal)	Uw boek ligt op tafel.
	The money’s on the table.	Het geld ligt op de tafel.
	My book is in the room.	Mijn boek ligt in de kamer.
	Yanni loves chocolate.	Yanni houdt van chocolade.
	She loves animals.	Zij houdt van dieren.
	Tom says he can’t hear anything.	Tom zegt dat hij niets kan horen.
	Not everyone likes snow.	Niet iedereen houdt van sneeuw.
	I don’t know whether you like her or not.	Ik weet het niet of je van haar houdt of niet.
	Wait a second.	Wacht even.
	Wait a minute!	Wacht eens!
	Wait until tomorrow.	Wacht tot morgen.
	You speak English. (you plural)	U spreekt Engels.
	He speaks French.	Hij spreekt Frans.
	Does she speak English?	Spreekt zij Engels?
	Does he speak English?	Spreekt hij Engels?