Verbs (Present tense, 3rd person singular) 5 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	That’s right.	Dat klopt.
	Is this correct?	Klopt dit?
	something is right	iets klopt
	Yes, that’s correct.	Ja, dat klopt.
	I think this is good.	Ik denk dat het klopt.
	Where are you taking me?	Waar brengt u me heen?
	Mary spends hours in the bathroom.	Mary brengt uren in de badkamer door.
	Yanni lives in fear.	Yanni leeft in angst.
	You understand that, don’t you?	Je begrijpt dat toch?
	Does everybody understand?	Begrijpt iedereen het?
	How long does a turtle live?	Hoelang leeft een schildpad?
	How do you use this card?	Hoe gebruikt men die kaart?
	Your daughter’s on drugs.	Je dochter gebruikt drugs.
	I wonder whether Tom is alive.	Ik vraag me af of Tom nog leeft of niet.
	Such a thing will bring you only misery.	Zo’n ding brengt alleen maar ellende.
	Tom doesn’t understand French very well.	Tom begrijpt Frans niet helemaal.
	“You don’t understand me,” said the duckling.	«Je begrijpt mij niet!» zei het eendje.
	it defies	het tart
	consists of	bestaat uit
	You sing beautifully.	Je zingt prachtig.