Verbs (Present tense, 3rd person singular) 8 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	This store sells vegetables.	Deze winkel verkoopt groenten.
	He sells all sorts of products.	Hij verkoopt allerlei producten.
	There’s only one shop that sells this book.	Er is maar één winkel die dit boek verkoopt.
	Every hour counts.	Ieder uur telt.
	Is he hitting you?	Slaat hij jou?
	It feels real.	Het voelt echt.
	Really, I mean it.	Heus, ik meen het.
	Your opinion matters.	Jouw mening telt.
	Everybody lies.	Iedereen liegt.
	Does the shoe pinch?	Knelt de schoen?
	The shoe pinches.	Het knelt de schoen.
	I mean it only for your own good.	Ik meen het goed met je!
	Sometimes the shoe pinches.	Soms knelt de schoen.
	Yanni is lying to me.	Yanni liegt tegen mij.
	The stall sells apples.	De kraam verkoopt appels.
	This feels like a slap in the face.	Dit voelt als een kaakslag.
	Don’t believe her because she always lies.	Geloof haar niet, want ze liegt altijd.
	The career of a doctor requires dedication.	De loopbaan van een arts vergt toewijding.