Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Can I book a table?	Kan ik een tafel boeken?
	Can I book a seat?	Kan ik een stoel boeken?
	She is right after all.	Ze heeft immers gelijk.
	What should I bring?	Wat moet ik meenemen?
	She dances with passion.	Ze danst met hartstocht.
	It’s artificial.	Het is kunstmatig.
	The guinea pig is a rodent.	De cavia is een knaagdier.
	She has a tattoo.	Ze heeft een tatoeage.
	It’s an emergency.	Het is een noodgeval.
	My child has a cough.	Mijn kind moet hoesten.
	I need to hoover.	Ik moet stofzuigen.
	Rejection hurts.	Afwijzing doet pijn.
	The hole is two meters wide.	Het gat is twee meter breed.
	He has a body piercing.	Hij heeft een piercing.
	“That’s not possible,“ said the duckling’s mother; “It is not beautiful, but it has a good heart and swims just as good as the others, yes, I must say, even better.	“Dat gaat immers niet,” zei de moeder van het eendje; “het is wel niet mooi, maar het heeft een goed hart en zwemt even flink als al de anderen, ja, ik moet zeggen, nog beter.
	Even on TV there’s racism.	Zelfs op TV is er racisme.
	Yanni is emotional.	Yanni is emotioneel.
	He never watches television.	Hij kijkt nooit televisie.
	She just left.	Ze is net vertrokken.
	The table shows the results.	De tabel toont de resultaten.