Verbs (simple past) 1 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I thought	ik dacht
	Why did you think that?	Waarom dacht je dat?
	but she didn’t think about that	maar daaraan dacht zij niet
	I thought you knew that.	Ik dacht dat je dat wist.
	thought the little girl	dacht het kleine meisje
	Yes, that is what she was thinking about.	Ja, daaraan dacht zij.
	I thought you cared about Tom.	Ik dacht dat je om Tom gaf.
	but no eggs came	maar er kwamen geen eieren
	Tom started to eat.	Tom begon te eten.
	He opened the door.	Hij deed de deur open.
	I did it for the money.	Ik deed het voor het geld.
	They found out.	Ze kwamen erachter.
	and they all said	en zij zeiden allemaal
	That’s when my trouble first began.	Dat was wanneer mijn ellende begon.
	“What a terribly big duckling that is,” she thought; “None of the others looks like this.”	“Wat is dat een verschrikkelijk groot eendje,” dacht zij; “geen van de anderen ziet er zo uit.”
	he asked me	hij vroeg me
	I asked her	ik vroeg haar
	I asked for my money back.	Ik vroeg mijn geld terug.
	Tom thought it was going to hurt.	Tom dacht dat het pijn zou doen.
	He ordered me to stand up.	Hij gaf me het bevel om op te staan.