Verbs (simple past) 23 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	when they were leaving	toen zij weggingen
	Tom offended Mary.	Tom beledigde Maria.
	They walked over the heath.	Zij wandelden over de heide.
	We laughed a lot afterwards.	We hebben nadien veel gelachen.
	How much were the expenses?	Hoeveel bedroegen de onkosten?
	She aspired to a job as a journalist.	Ze ambieerde een job als journalist.
	Her eyes were shining with joy.	Haar ogen straalden van blijdschap.
	The disgraced soldier was expelled from the army.	De onteerde soldaat werd uit het leger gezet.
	They discussed the redesigns of the square.	Ze bespraken de herinrichtingen van het plein.
	The police officers cornered the suspect in the narrow alley.	De politieagenten klemreden de verdachte in de smalle steeg.