Understand spoken Dutch

Verbs (simple past) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
She buckled her shoes. Ze gespte haar schoenen dicht.
“That’s a good catch!” she said. «Dat is een goede vangst!» zeide zij.
how simply they lived back then wat leefden ze eenvoudig toen
Yanni left work immediately. Yanni vertrok meteen op het werk.
I used to play the trombone. Ik speelde vroeger de trombone.
The envoys arrived yesterday. De gezanten kwamen gisteren aan.
They were treated with respect. Ze werden respectvol bejegend.
And the other children rejoiced with him En de andere kinderen jubelden mee
And the other swans bowed before him. En de andere zwanen bogen zich voor hem.
They threw bread and barley into the water. Ze gooiden brood en gerst in het water.
His misconduct led to his dismissal. Zijn wangedrag leidde tot zijn ontslag.
but apparently they lived wrongly maar blijkbaar leefden ze verkeerd
After a miserable day, the sun broke through. Na een miezerige dag brak de zon door.
That bridge took nearly three years to build. Het bouwen van deze brug duurde drie jaar.
He started wearing a turban. Hij begon een tulband te dragen.
She took the pencil and started writing. Ze nam het potlood en begon te schrijven.
The student left without saying anything. De student vertrok zonder iets te zeggen.
That accident happened near his house. Dat ongeluk gebeurde vlak bij zijn huis.
She no longer responded to my messages. Ze reageerde niet meer op mijn berichten.
Now it ran away and flew over the fence. Nu liep het weg en vloog over de schutting.