"wife" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	wife	vrouw
	the wife	de vrouw
	housewife	huisvrouw
	my wife	mijn vrouw
	This is my wife.	Dit is mijn vrouw.
	Yanni too has a wife and child.	Ook Yanni heeft een vrouw en kind.
	I had no idea that Mary was your wife.	Ik wist niet dat Mary jouw vrouw was.
	My wife and children depend on me.	Mijn vrouw en kinderen zijn afhankelijk van mij.
	He had broken up with his wife.	Hij heeft met zijn vrouw gebroken.
	What should I do if my wife snores?	Wat moet ik doen als mijn vrouw snurkt?
	His wife is my Italian teacher.	Zijn vrouw is mijn leerkracht Italiaans.
	His wife nags him constantly.	Zijn vrouw zit voortdurend aan zijn kop te zeuren.
	He’s financially dependent on his wife.	Hij is financieel afhankelijk van zijn vrouw.