"your (informal; short form)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	When are you getting your hair cut?	Wanneer laat jij je haar knippen?
	Your contact is in the address book.	Je contact staat in het adresboek.
	How’s the job?	Hoe bevalt je baan?
	Tell me your name.	Vertel me je naam.
	Do you have news from your brother?	Heb je nieuws van je broer?
	How large is your bedroom?	Hoe groot is je slaapkamer?
	Please write your name in this book.	Schrijf alstublieft je naam in dit boek.
	You need to set a good example for your children.	Je moet het goede voorbeeld geven voor je kinderen.
	Leave that behind and teach your other children to swim!	Laat dat maar liggen, en leer je andere kinderen liever zwemmen!
	Where’s your husband?	Waar is je man?
	What is your friend’s name?	Hoe heet je vriend?
	the end of your career	het einde van je loopbaan
	Your daughter’s on drugs.	Je dochter gebruikt drugs.
	Can you tell us more about your products?	Kan je ons meer vertellen over je producten?
	Try your best to lay eggs, or to purr or let sparks come out of your body.	Doe je best maar om eieren te leggen of te spinnen of vonken uit je lijf te laten komen.
	Call your mother!	Bel je moeder!
	your files	je bestanden
	Enjoy your summer.	Geniet van je zomer.
	Forget your trouble.	Vergeet je ellende.
	Who built your house?	Wie heeft je huis gebouwd?