Understand spoken Dutch

Recent Additions

Recording English Dutch Time ago created Learn
I survived. Ik heb het overleefd. 2 months ago
They’re firing at us. Ze schieten op ons af. 2 months ago
I almost forgot. Ik ben het bijna vergeten. 2 months ago
Tom doesn’t know Mary is in Boston. Tom weet niet dat Mary in Boston is. 2 months ago
She first met him in Boston. Ze ontmoette hem voor het eerst in Boston. 2 months ago
My future is closely bound up with the finances of my firm. Mijn toekomst is nauw verbonden met de financiën van mijn bedrijf. 2 months ago
I like to play golf. Ik speel graag golf. 2 months ago
The conflict between blacks and whites in the city became worse. Het conflict tussen zwarten en blanken in de stad werd erger. 2 months ago
I like your car. Ik hou van je auto. 2 months ago
got worse werd erger 2 months ago
linked gekoppeld 2 months ago
I bet you know French. Ik wed dat je Frans kent. 2 months ago
She stopped talking. Ze stopte met praten. 2 months ago
Mull it over. Mul het over. 2 months ago
You should stay. Je zou moeten blijven. 2 months ago
She didn’t want to sell the book. Ze wilde het boek niet verkopen. 2 months ago
My father works for a bank. Mijn vader werkt voor een bank. 2 months ago
She had gone to bed. Ze was naar bed gegaan. 2 months ago
This hat is too small for you. Deze hoed is te klein voor jou. 2 months ago
desired gewenst 2 months ago
Where did you go last Sunday? Waar ben je afgelopen zondag heen gebracht? 2 months ago
See you tomorrow in the office. Tot morgen op kantoor. 2 months ago
Aren’t you hot? Ben je niet heet? 2 months ago
Can you settle this? Kun je dit regelen? 2 months ago
I moved to Boston last spring. Ik ben afgelopen voorjaar naar Boston verhuisd. 2 months ago
Tom knows me. Tom kent me. 2 months ago
I went to the doctor. Ik ging naar de dokter. 2 months ago
It’s too big. Het is te groot. 2 months ago
I give up. Ik geef het op. 2 months ago
It’s now or never. Het is nu of nooit. 2 months ago
have you not Heb je dat niet? 2 months ago
I’m normal. Ik ben normaal. 2 months ago
The well ran dry. De put liep droog. 2 months ago
My father is out. Mijn vader is uit. 2 months ago
Who owns this house? Wie bezit dit huis? 2 months ago
Be prepared. Wees voorbereid. 2 months ago
If only we had a garden! Als we maar een tuin hadden! 2 months ago
What for? Waarvoor? 2 months ago
It’s expensive. Het is duur. 2 months ago
we had We hadden 2 months ago