Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (708) B (1115) C (199) D (3929) E (1459) F (203) G (919) H (2216) I (1315) J (284) K (764) L (464) M (718) N (387) O (796) P (523) Q (2) R (387) S (1095) T (1082) U (193) V (1253) W (1130) X (3) Y (88) Z (919)
Dutch Recording English Learn
doolhof
maze
doop
baptism
doopsel
baptism
doopvont
baptismal font
door
forward (part 1, 1st person singular)
door
penetrated (part 1)
door
through (part 1)
door
through
Door de glans der zon beschenen, stond daar een oud kasteel, dat door een diepe gracht omgeven was, en van de muur tot aan het water groeide dicht kreupelhout.
Lit up by the blazing sun, there stood an old castle, that was surrounded by a deep canal, and from the wall to the water thick brushwood was growing.
Door de val brak hij een bot in zijn been.
Because of the fall, he broke a bone in his leg.
Door een storm is het vliegtuig niet kunnen vertrekken.
A storm prevented the plane from taking off.
Door een vonk ontplofte het buskruit.
A spark caused the gunpowder to explode.
door een waas van regen
through a haze of rain
door het lint
berserk
Door het verwijderen van de lagen verf, werd het originele schilderij blootgelegd.
By removing layers of paint, the original painting was revealed.
doorbrengen
to spend
doordringen
to penetrate
doordringend
penetrating
doordringende
penetrating (long form)
doordrong
penetrated
dooren (old Dutch)
egg yolks
doorgaande
through
doorgeefluik
serving hatch
doorgenomen
gone through; gone over (past participle)
doorgestaan
underwent
doorheen
through
doorlopen
to run through
doorlopende
standing; unceasing
doorlopende opdrachten
standing orders
doorn
thorn
doornen
thorns
doornenkroon
crown of thorns
doornige
thorny
doornstruiken
thorn bushes
doorschijnend
translucent
doorslaand
resounding