Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (708) B (1115) C (199) D (3929) E (1459) F (203) G (919) H (2216) I (1315) J (284) K (764) L (464) M (718) N (387) O (796) P (523) Q (2) R (387) S (1095) T (1082) U (193) V (1253) W (1130) X (3) Y (88) Z (919)
Dutch Recording English Learn
de sfeer
the atmosphere
de shampoo
the shampoo
de sigaar
the cigar
de sigaretten
the cigarettes
de sikkel
the sickle
de sinaasappel
the orange
de sinaasappelschil
the orange peel
de siroop
the syrup
de situatie
the situation
De situatie voelde voor iedereen onbehaaglijk aan.
The situation felt uncomfortable for everyone.
De situatie wordt steeds listiger.
The situation is getting trickier.
de sjerp
the sash
de sla
the lettuce
de slaag
the beating
de slaap
the sleep
de slaapkamer
the bedroom
de slaapzak
the sleeping bag
de slacht
the slaughter
de slag
the battle
de slager
the butcher
de slakken
the snails
de slang
the snake
de slangen
the snakes
de slangenbezweerder
the snake charmer
de slavinnen
the slaves (female)
De sleepwagen zal de vrachtwagen wegslepen.
The tow truck will tow the truck away.
de sleutel
the key
De sleutels liggen op mijn bureau.
The keys are on my desk.
de sluier
the veil
De sluitingsdatum nadert.
The deadline is approaching.
de smaad
the defamation
de smaak the flavor
de smartphone
the smartphone
de smartphones
the smartphones
de smeerlap
the bastard
de smelttablet
the orally dissolving tablet