Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - T

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (711) B (1121) C (198) D (3949) E (1470) F (203) G (922) H (2232) I (1321) J (284) K (769) L (463) M (718) N (389) O (801) P (524) Q (2) R (392) S (1101) T (1084) U (193) V (1254) W (1133) X (3) Y (88) Z (925)
Dutch Recording English Learn
toegang
access
toegangsweg
entranceway
toegankelijk
accessible
toegankelijke
accessible (long form)
toegankelijke dienstverlening
accessible services
toegekend
granted
toegenomen
increased
toegeven
to admit
toegevoegde
added
toegewezen
assigned
toekenning
award
toekomende
future
toekomende voltooide tijd
future perfect tense
toekomst
future
toekomstige
future (long form)
toen
when
toen besefte hij vol afschuw dat iemand zijn voorhoofd afsponste
then he realized with horror that someone was sponging his forehead
Toen hij het eendje zag, ging hij er heen, trapte het ijs met zijn klomp aan stukken en bracht het dier naar zijn vrouw toe.
When he saw the duckling, he approached it, broke the ice in pieces with his clog, and took the animal home to his wife.
toen ik langs het tuinpad van m’n vader
when I was on my father’s garden path
toen ik naar de badkamer ging
when I went to the bathroom
toen we begonnen
when we started
toen we het idee hadden
when we had the idea
Toen wisten we dat het ammoniak was en zijn we zo rap mogelijk uitgestapt.
Then we knew it was ammonia and we got out as quickly as possible.
Toen zij het huis uitging, had zij wel is waar pantoffels aangehad; maar wat hielp dat?
When she left the house she must have been wearing slippers; but what did that help?
Toen zij het huis uitging, had zij weliswaar pantoffels aangehad
When she left the house, it is true, all that she he had on was a pair of slippers
toen zij weggingen
when they were leaving
toename
increase
toenemende
growing
toepasselijk
applicable
toepassen
to apply
toepassen in de praktijk
to apply in practice
toepassing
application
toepassingen
applications
toerist
tourist
toeristen
tourists
toeristisch
touristy