Adjectives Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Did everyone sleep well?	Heeft iedereen goed geslapen?
	I need some batteries.	Ik heb wat batterijen nodig.
	with a whole lot of glass, so you can see	met flink veel glas, dan kun je zien
	Have a drink, and you’ll feel better.	Drink iets en je zal je beter voelen.
	Both claims are false.	Beide beweringen zijn onjuist.
	Speak slowly and clearly.	Spreek langzaam en duidelijk.
	The bus stops close to the library.	De bus stopt dicht bij de bibliotheek.
	a bit too obvious	een beetje erg doorzichtig
	I had no idea that you could cook so well.	Ik wist niet dat je zo goed kon koken.
	a long coat with pinstripe	een lange mantel met krijtstreep
	half a candy store	een halve snoepwinkel
	Why do you keep confusing them?	Waarom haal je ze telkens door elkaar?
	This sentence is very interesting.	Deze zin is heel interessant.
	Yanni is interested.	Yanni is geïnteresseerd.
	Her argument was clear and powerful.	Haar betoog was helder en krachtig.
	deep infection of the respiratory system	diepe infectie aan de luchtwegen
	The lawyer’s argument was strong.	Het betoog van de advocaat was sterk.
	He sells all sorts of products.	Hij verkoopt allerlei producten.
	Prices are high these days.	De prijzen zijn hoog tegenwoordig.
	He will always have that scar.	Dat litteken zal hij altijd houden.