Adjectives Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	No one knows how long they’ll live.	Niemand weet hoe lang hij zal leven.
	the new school year	het nieuwe schooljaar
	twenty-six (26)	zesentwintig
	It’ll be fine.	Het komt wel goed.
	one hundred and sixteen (116)	honderdzestien
	to need	nodig hebben
	the little car	de kleine auto
	a small car	een kleine auto
	He has long hair.	Hij heeft lang haar.
	Tom has long hair.	Tom heeft lang haar.
	Who is that in the bathroom?	Wie is dat in de badkamer?
	an old duck	een oude eend
	a good day	een goede dag
	2 p.m.	14h
	the old woman	de oude vrouw
	an old woman	een oude vrouw
	twenty-seven (27)	zevenentwintig
	one hundred and seventeen (117)	honderdzeventien
	I need money.	Ik heb geld nodig.
	I thought you knew that.	Ik dacht dat je dat wist.