Adjectives Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Is that what happened with Tom?	Is dat wat er met Tom is gebeurd?
	I ordered new furniture.	Ik bestelde nieuwe meubels.
	Tom came home very drunk.	Tom kwam heel dronken thuis.
	Tom says Mary is drunk.	Tom zegt dat Mary dronken is.
	A large glass of beer please.	Een groot glas bier alstublieft.
	This has been on my mind for a long time.	Dit zit me al een hele tijd dwars.
	How large is your bedroom?	Hoe groot is je slaapkamer?
	a long goose feather	een lange ganzenveer
	We will try that!	Dat zullen wij eens proberen!
	Tom seemed to want me to fail.	Tom leek te willen dat ik zou falen.
	the rules for large companies	de regels voor grote bedrijven
	Why did he get involved?	Waarom raakte hij betrokken?
	The living room has a fireplace.	De woonkamer heeft een open haard.
	a new quill	een nieuwe ganzenveer
	How long do we have to wait here?	Hoe lang moeten we hier wachten?
	I don’t speak Dutch very well.	Ik spreek niet zo goed Nederlands.
	Tom told me to wait here.	Tom zei dat ik hier moest wachten.
	I don’t understand these new rules.	Ik begrijp deze nieuwe regels niet.
	Tom has been here longer than Mary.	Tom is hier langer geweest dan Mary.
	Mary spends hours in the bathroom.	Mary brengt uren in de badkamer door.