Adjectives for people Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	bossy and know-it-all	bazig en betweterig
	totally deaf	Oost-Indisch doof
	born and raised	geboren en getogen
	social worker	sociaal assistent
	Do I sometimes look retarded?	Lijk ik soms achterlijk?
	to be in a good mood	goedgezind zijn
	It’s six of one and half-a-dozen of the other.	’t Is lood om oud ijzer.
	It was a cowardly attempt.	Het was een laffe poging.
	small and stocky	klein en gedrongen
	Lit up by the blazing sun, there stood an old castle, that was surrounded by a deep canal, and from the wall to the water thick brushwood was growing.	Door de glans der zon beschenen, stond daar een oud kasteel, dat door een diepe gracht omgeven was, en van de muur tot aan het water groeide dicht kreupelhout.
	Brazil is a large country.	Brazilië is een groot land.
	loud, grateful moans	luid, dankbaar gejammer
	Tom said he thought I was lazy.	Tom zei dat hij dacht dat ik lui was.
	No one takes me seriously.	Niemand neemt me serieus.
	Someone could get hurt doing this.	Straks raakt iemand gewond.
	large, calloused flat feet	grote, eeltige platvoeten
	humble and modest	nederig en bescheiden
	The poor duckling was teased by all; even his sisters were angry with him and kept saying, “If only the cat grabbed you, you ugly creature!”	Het arme eendje werd door allen geplaagd; zelfs zijn zusters waren kwaad op hem en zeiden steeds: “Mocht de kat je maar beetpakken, jou lelijk schepsel!”
	sexual touches	seksuele aanrakingen
	He bent forward eagerly.	Hij boog zich gretig voorover.