Adverbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	She slowly got up.	Ze kwam langzaam overeind.
	How do you use this card?	Hoe gebruikt men die kaart?
	We should give Tom another chance.	We moeten Tom nog een kans geven.
	Sorry to be late.	Het spijt mij dat ik te laat ben.
	Yanni is back in Algeria.	Yanni is terug in Algerije.
	Tom sometimes rips off his customers.	Tom zet zijn klanten soms af.
	Flattery is not my thing.	Vleierij is niets voor mij.
	We have to keep it going now.	We moeten het nu gaande houden.
	Shouldn’t you call the police?	Moet je de politie niet bellen?
	We only have one thing left to do.	We moeten maar één ding meer doen.
	The reason for this is plain.	De reden hiervoor is duidelijk.
	Splash! there she jumped into the water.	Plof! daar sprong zij in het water.
	You can’t give me orders.	U kunt me geen enkel bevel geven.
	Nobody else showed up.	Niemand anders kwam opdagen.
	I have’t done anything wrong.	Ik heb niets verkeerd gedaan.
	Who did you give the book to?	Aan wie heb je het boek gegeven?
	We are not made of sugar.	We zijn niet van suiker gemaakt.
	Tom couldn’t believe his eyes.	Tom kon zijn ogen niet geloven.
	He turned up an hour later.	Hij kwam een uur later opdagen.
	I almost tripped.	Ik ben bijna gestruikeld.