Adverbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	falling leaves	bladerval
	What’s your name? (formal)	Hoe heet u?
	What is your name?	Hoe heet je?
	etc.	enz.
	Taste it.	Proef eens.
	Where’s your husband?	Waar is je man?
	added value	meerwaarde
	Is there warm water?	Is er warm water?
	his whole army	zijn hele leger
	Now came the autumn	Nu kwam de herfst
	Tom doesn’t wear glasses.	Tom draagt geen bril.
	Who benefits from it?	Wie heeft er baat bij?
	What’s the soup of the day?	Wat is de soep van de dag?
	I do not play the piano.	Ik speel geen piano.
	I can’t play the piano.	Ik speel geen piano.
	three weeks ago	drie weken geleden
	two weeks ago	twee weken geleden
	the whole story	het hele verhaal
	We did everything together.	We deden alles samen.
	She got up.	Ze kwam overeind.