Understand spoken Dutch

Conjunctions Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
She has stumbled and fallen. Ze is gestruikeld en gevallen.
Tom was jumping up and down with excitement. Tom sprong op en neer van opwinding.
how simply they lived back then wat leefden ze eenvoudig toen
a beach of stones and pebbles een strand van stenen en kiezels
I speak English and Italian. Ik spreek Engels en Italiaans.
Yanni can stop whenever he wants. Yanni kan stoppen wanneer hij wil.
Even if it’s raining, I’ll go for a walk. Zelfs als het regent, ga ik wandelen.
vegetables, fruit, meat, fish and dairy groenten, fruit, vlees, vis en zuivel
This report is concise and clear. Dit rapport is bondig en duidelijk.
Rather than work, she wants to travel. Veeleer dan werken, wil zij reizen.
Don’t believe her because she always lies. Geloof haar niet, want ze liegt altijd.
Ask Tom whether he wants another drink. Vraag Tom of hij nog een drankje wil.
If you don’t watch out, you’ll get another fine. Als je niet oplet, krijg je nog een boete.
and on the sideboard with plastic roses en d’r dressoir met plastic rozen
And the other children rejoiced with him En de andere kinderen jubelden mee
And the other swans bowed before him. En de andere zwanen bogen zich voor hem.
He rather wants to sleep than study. Hij wil veeleer slapen dan studeren.
Is the glass half full or half empty? Is het glas halfvol of halfleeg?
Where did you go on your last vacation? Waar ben je laatst op vakantie geweest?
They threw bread and barley into the water. Ze gooiden brood en gerst in het water.