Conjunctions Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	It felt like a heart attack.	Het voelde als een hartaanval.
	I don’t think Tom would ever say something like that.	Ik denk niet dat Tom ooit iets zoals dat zou zeggen.
	Can you tell me where the station is?	Kun je me vertellen waar het station is?
	I don’t eat meat and fish.	Ik eet geen vlees en vis.
	Tom is tired because he works a lot.	Tom is moe, want hij werkt veel.
	She’s lost, isn’t she?	Ze is verdwaald, of niet?
	Do you know anybody who works in that building?	Ken jij iemand die in dat gebouw werkt?
	I only made a couple of mistakes.	Ik heb maar een paar fouten gemaakt.
	You can use my car, if you want to.	Je mag mijn auto gebruiken, als je wil.
	My wife and children depend on me.	Mijn vrouw en kinderen zijn afhankelijk van mij.
	Tom is the only one in our group who knows how to start a fire without matches.	Tom is de enige in onze groep die weet hoe hij vuur moet maken zonder lucifers.
	Eat, for you are hungry.	Eet, want jullie hebben honger.
	When does the meeting start?	Wanneer begint de vergadering?
	Tom asked Mary whether she liked him.	Tom vroeg aan Mary of zij hem leuk vond.
	This is what I drink when I’m with Tom.	Dit is wat ik drink wanneer ik bij Tom ben.
	I’m Mary by the way and this is Tom.	Ik ben trouwens Maria, en dit is Tom.
	Tom has three children who are doctors.	Tom heeft drie kinderen die dokter zijn.
	We have to leave now if we want to get home before dark.	Wanneer we voor het donker thuis willen zijn, dan moeten we nu op pad gaan.
	Who is that boy?	Wie is die jongen?
	When do owls sleep?	Wanneer slapen uilen?