"I" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I am from the Netherlands.	Ik kom uit Nederland.
	I eat a lot of pork.	Ik eet veel varken.
	I will do my best.	Ik zal mijn best doen.
	Yes, I speak English.	Ja, ik spreek Engels.
	I think this is good.	Ik denk dat het klopt.
	I ordered pizza.	Ik heb pizza besteld.
	I was somewhere else.	Ik was ergens anders.
	I want a can of tomatoes.	Ik wil een blik tomaten.
	I don’t speak English.	Ik spreek geen Engels.
	I bought a computer.	Ik kocht een computer.
	Can I see the menu, please?	Mag ik het menu, alstublieft
	I’m looking for a place to sit.	Ik zoek een plek om te zitten.
	I have a double chin.	Ik heb een onderkin.
	I’m not old fashioned.	Ik ben niet ouderwets.
	I speak some French.	Ik spreek een beetje Frans.
	I can’t speak Dutch.	Ik spreek geen Nederlands.
	I wish we could help.	Ik wou dat we konden helpen.
	I lost consciousness.	Ik verloor het bewustzijn.
	I am going to visit a friend.	Ik ga een vriend bezoeken.
	I used to drink beer.	Ik was gewend om bier te drinken.