"is" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	The grass in the garden is green.	Het gras in de tuin is groen.
	What time is breakfast?	Hoe laat is het ontbijt?
	This isn’t my umbrella.	Het is niet mijn paraplu.
	This is what he was looking for tonight.	Dit is wat hij zocht vanavond.
	Tom forgot his umbrella.	Tom is zijn paraplu vergeten.
	I know it’s their good right	ik weet wel het is hun goeie recht
	That’s the best for the both of us.	Dat is het beste voor ons allebei.
	Who’s the president of this country?	Wie is de president van dit land?
	“Well, that is also a great pleasure!”, said the hen	“Nu, dat is ook een heel plezier!” zei de kip.
	When is closing time?	Hoe laat is de sluitingstijd?
	Tom is shopping at the mall.	Tom is aan het winkelen in het winkelcentrum.
	That’s too expensive.	Dat is te duur.
	the storage is full	de opslag is vol
	The dog is black.	De hond is zwart.
	It is less boring.	Het is minder saai.
	Where there’s smoke, there’s fire.	Waar rook is, is vuur.
	What happened?	Wat is er gebeurd?
	The party’s over.	Het feest is voorbij.
	How did it happen?	Hoe is dat gebeurd?
	This isn’t fun. This is boring.	Dat is niet leuk; het is saai.