"light" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	light	licht
	the light	het licht
	daylight	daglicht
	sunlight	zonlicht
	light red	lichtrode
	a new light	een nieuw licht
	Put out the light.	Doe het licht uit.
	red light	rood licht
	green light	groen licht
	light blue	lichtblauwe
	candlelight	kaarslicht
	Don’t forget to turn the light off.	Vergeet niet het licht uit te doen.
	Tom opened the door and turned on the light.	Tom opende de deur en deed het licht aan.
	orange light	oranje licht
	it gave light, and where it shone against the wall, it went as transparent as a veil	het gaf licht, en waar het schijnsel op den muur viel, werd deze doorzichtig als een sluier
	the warm, bright light of the sun	het warme, felle licht van de zon
	I saw the light at the end of the tunnel.	Ik zag een licht aan het einde van de tunnel.
	The light was blinking.	Het licht knipperde.
	eat easily digestible foods	licht verteerbaar voedsel eten
	A torch is a stick that gives light by means of fire.	Een toorts is een stok die door middel van vuur licht geeft.