Nouns 7 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	a door	een deur
	The door leads to the bathroom.	De deur gaat naar de badkamer.
	the dog	de hond
	a dog	een hond
	the evening	de avond
	this evening	deze avond
	good evening	goedenavond
	I have a dog.	Ik heb een hond.
	That’s my dog.	Dat is mijn hond.
	Does he have a dog?	Heeft hij een hond?
	He has a dog.	Hij heeft een hond.
	What a big dog!	Wat een grote hond!
	the cat	de kat
	a cat	een kat
	the door	de deur
	the name	de naam
	the weather	het weer
	his name	zijn naam
	her name	haar naam
	cat and dog	kat en hond