Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	He made it public.	Hij hing het aan de grote klok.
	I’ll be flying to Boston.	Ik ga naar Boston vliegen.
	Who built your house?	Wie heeft je huis gebouwd?
	personal information	persoonlijke gegevens
	Don’t make fun of foreigners.	Spot niet met vreemdelingen.
	I need a distraction.	Ik heb afleiding nodig.
	His speech lasted an hour.	Zijn betoog duurde een uur.
	I have fifty euros in my pocket.	Ik heb vijftig euro in mijn zak.
	The check, please.	De rekening, alstublieft.
	This is a picture of my school.	Dit is een foto van mijn school.
	Tom will explain it to you.	Tom zal het je uitleggen.
	I woke up just before Tom did.	Ik werd vlak voor Tom wakker.
	I am pregnant.	Ik ben in verwachting.
	a safe working environment	een veilige werkomgeving
	Tom opened the drawer and looked inside.	Tom opende de la en keek erin.
	No one wears jewellery anymore.	Niemand draagt nog sieraden.
	the goals	de doelstellingen
	the Israeli army	het Israëlische leger
	the first meeting	de eerste bijeenkomst
	his favorite color is blue	zijn favoriete kleur is blauw