Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the twins	de tweelingen
	the seedlings	de zaailingen
	the addiction	de verslaving
	the death march	de dodentocht
	What an angel.	Wat een engeltje.
	the collision	de aanrijding
	the mailbox	de brievenbus
	the launderette	de wasserette
	the cathedral	de kathedraal
	the accountant	de boekhouder
	the pancake	de pannenkoek
	the election	de verkiezing
	back to work	alweer aan het werk
	the pedestrian	de voetganger
	the housemate	de huisgenoot
	the collaborator	de medewerker
	the inflammation	de ontsteking
	the delineation	de afbakening
	the delusions	de waanideeën
	the papers	de paperassen