Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	conscious	bij bewustzijn
	the meeting	de vergadering
	What languages do you speak? (formal)	Welke talen spreekt u?
	She doesn’t speak French.	Ze spreekt geen Frans.
	I don’t know those people over there.	Die mensen daar ken ik niet.
	saw the tall trees still standing	de hoge bomen nog zag staan
	the number one in the world	de nummer één van de wereld
	What color is your hair?	Welke kleur heeft je haar?
	Are you going to Australia?	Ga je naar Australië?
	the efforts	de inspanningen
	May I have your attention please.	Mag ik even uw aandacht?
	Tom is tired because he works a lot.	Tom is moe, want hij werkt veel.
	Tom has a knife in his hand.	Tom heeft een mes in zijn hand.
	the number two in the world	de nummer twee van de wereld
	What colour are your eyes?	Welke kleur hebben je ogen?
	What colour are his eyes?	Welke kleur zijn zijn ogen?
	How many languages do you want to learn?	Hoeveel talen wil je leren?
	I want a dish containing chicken.	Ik wil een gerecht met kip.
	I want a dish with fish.	Ik wil een gerecht met vis.
	the glove	de handschoen