Prepositions Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to eat (long form)	te eten
	Put out the light.	Doe het licht uit.
	She’s not as old as Mary.	Ze is niet zo oud als Mary.
	How are you doing that with your hand?	Hoe doe je dat met je hand?
	I’m going to the shop.	Ik ga naar de winkel heen.
	just like	net als
	to want (long form)	te willen
	These are Tom’s.	Deze zijn van Tom.
	with real people	met echte mensen
	I did it for the money.	Ik deed het voor het geld.
	Those children are also Tom’s.	Deze kinderen zijn ook van Tom.
	Is there a telephone in the room?	Is er een telefoon in de kamer?
	Why didn’t you come by bus?	Waarom ben je niet met de bus gekomen?
	on the table	op tafel
	to know (a fact, long form)	te weten
	front door	voordeur
	the legs of the table	de poten van de tafel
	I arrived last.	Ik kwam als laatste aan.
	One day, we’ll know.	Op een dag zullen we het weten.
	A table for one, please.	Een tafel voor één, alstublieft.