Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	She’s our neighbor.	Ze is onze buur.
	We ate apples.	We aten appels.
	How do you handle it?	Hoe pak je het aan?
	I really appreciate it.	Ik stel het erg op prijs.
	How much do you weigh?	Hoeveel weeg je?
	Don’t touch me.	Blijf van me af.
	Tom’s my cousin.	Tom is mijn neef.
	It’s snowing.	Het sneeuwt.
	He’s our neighbor.	Hij is onze buur.
	I confessed.	Ik heb bekend.
	we use	we hanteren
	Do you have an ashtray?	Heb je een asbak?
	May I have some butter?	Mag ik wat boter?
	Brush your teeth.	Poets je tanden.
	your assets	jouw troeven
	his sore ribs	zijn zere ribben
	You are right.	Je hebt gelijk.
	We’re not deaf.	We zijn niet doof.
	Where is the metro?	Waar is de metro?
	Do you have any snacks?	Heeft u snacks?