Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	May I have a bottle of wine?	Mag ik een fles wijn?
	I drink a lot of wine.	Ik drink veel wijn.
	I can do this alone.	Ik kan dit alleen.
	Is your father a doctor?	Is je vader dokter?
	I really liked Tom.	Ik vond Tom heel leuk.
	I already ordered.	Ik heb al besteld.
	What is your address?	Op welk adres woon je?
	What is your address? (formal)	Op welk adres woont u?
	Have a drink with me, Tom.	Drink iets met me Tom.
	Have you already ordered?	Heeft u al besteld?
	What did you order?	Wat heb je besteld?
	We’re not alone.	We zijn niet alleen.
	Tom found his phone.	Tom vond zijn telefoon.
	What will the weather be like?	Wat voor weer wordt het?
	May I have a bottle of red wine?	Mag ik een fles rode wijn?
	I drink too much coffee.	Ik drink te veel koffie.
	She went shopping.	Ze is gaan winkelen.
	That’s what the doctor said.	Dat is wat de dokter zei.
	I need a doctor.	Ik heb een dokter nodig.
	My child is hungry.	Mijn kind heeft honger.