Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Who did you go shopping with?	Met wie ben je gaan winkelen?
	I found this restaurant by chance.	Ik vond dit restaurant toevallig.
	We need a response.	Wij hebben een antwoord nodig.
	We can go shopping later.	We kunnen later gaan winkelen.
	By the way, I have something to tell you.	Trouwens, ik moet je iets zeggen.
	I don’t want to be alone with Tom.	Ik wil niet alleen blijven met Tom.
	Tom got angry at the children.	Tom maakte zich kwaad op de kinderen.
	Tom asked Mary whether she liked him.	Tom vroeg aan Mary of zij hem leuk vond.
	How is your hand, by the way?	Hoe gaat het trouwens met je hand?
	This is what I drink when I’m with Tom.	Dit is wat ik drink wanneer ik bij Tom ben.
	I’m Mary by the way and this is Tom.	Ik ben trouwens Maria, en dit is Tom.
	They have a tortoise.	Zij hebben een schildpad.
	My daughter has a good teacher.	Mijn dochter heeft een goede leraar.
	Can you tell us more about yourself?	Kan je ons meer vertellen over jezelf?
	I didn’t go shopping yesterday.	Ik ben gisteren niet gaan winkelen.
	What is your job within the company?	Wat is jouw functie binnen het bedrijf?
	I had no idea that Mary was your daughter.	Ik wist niet dat Mary jouw dochter was.
	I found out who Tom’s father is.	Ik ben erachter gekomen wie Toms vader is.
	Tom has three children who are doctors.	Tom heeft drie kinderen die dokter zijn.
	Find the right answer for each question.	Vind het juiste antwoord voor elke vraag.