Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	This is my brother.	Dit is mijn broer.
	How’s the job?	Hoe bevalt je baan?
	Have you got a beard already?	Heb je al een baard?
	Is this what you’ve been looking for?	Is dit wat je zocht?
	It falls apart.	Het valt uit elkaar.
	Tell me your name.	Vertel me je naam.
	we are honest	we zijn eerlijk
	Do you speak French?	Spreek jij Frans?
	Do you speak English?	Spreek je Engels?
	He has a beard.	Hij heeft een baard.
	I do not believe it.	Ik geloof het niet.
	Can we sit here?	Mogen we hier zitten?
	Don’t worry.	Maak je geen zorgen.
	I made breakfast.	Ik maakte ontbijt.
	Do you believe in love?	Geloof je in liefde?
	They are whispering.	Ze fluisteren.
	You should know that.	Dat zou je moeten weten.
	Would you like a drink?	Wil je iets drinken?
	See you this evening.	Ik zie je vanavond.
	I eat a lot of turkey.	Ik eet veel kalkoen.