Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Yes sir, which bus do you mean?	Ja meneer, welke bus bedoelt u?
	Can you show me that on the map?	Kunt u mij dat tonen op de kaart?
	She became a nurse.	Ze werd verpleegster.
	Order a drink for me.	Bestel een drankje voor mij.
	He had nightmares.	Hij had nachtmerries.
	Let’s skip class.	Laten we de les overslaan.
	They heard the lock open.	Ze hoorden het slot opengaan.
	His face glowed with excitement.	Zijn gezicht glom van opwinding.
	You can see it with the naked eye.	Dat kan je met het blote oog zien.
	That was a difficult test.	Dat was een moeilijke test.
	Tom can’t bear it.	Tom kan het niet verdragen.
	He keeps surprising me.	Hij verrast mij telkens weer.
	He needs to tow the car away.	Hij moet de auto wegslepen.
	She buckled her shoes.	Ze gespte haar schoenen dicht.
	We’re going to have a lot of fun.	We gaan veel plezier beleven.
	I was suspicious.	Ik was achterdochtig.
	It is an excellent team.	Het is een uitmuntend team.
	I clean the kitchen almost every day.	Ik poets de keuken bijna elke dag.
	This cloud has the shape of a fish.	Deze wolk heeft de vorm van een vis.
	I don’t really have a gun.	Ik heb eigenlijk geen pistool.