Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I am diabetic.	Ik heb diabetes.
	Tom believed you.	Tom geloofde je.
	I’ll just check.	Ik zal even polsen.
	I am not stupid after all.	Ik ben immers niet dom.
	You deceived your husband.	Ge hebt uw man bedrogen.
	He is a fast runner.	Hij kan snel rennen.
	to cause a lot of harm	veel leed aandoen
	Do you have a light?	Heb je een vuurtje?
	Yesterday there was a Flemish education decree that includes no less than 4,488 pages.	Gisteren kwam daar een besluit van het Vlaams onderwijs bij dat niet minder dan 4.488 pagina’s omvat.
	What an angel.	Wat een engeltje.
	Where are there a lot of bars?	Waar zijn er veel bars?
	to dress (oneself)	zich aankleden
	After the fire, there was a lot of ash.	Na de brand was er veel as.
	We’re amateurs.	We zijn amateurs.
	I hugged her.	Ik omhelsde haar.
	First come, first served.	Wie eerst komt, eerst maalt.
	I’m fed up with your attitude.	Ik ben jouw houding zat.
	She nodded, beaming.	Ze knikte stralend.
	a memory like a sieve	een geheugen als een zeef
	sounds certainly	klinkt het stellig