"the (neutral)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	He lives in the United Kingdom.	Hij woont in het Verenigd Koninkrijk.
	the knife	het mes
	the roof	het dak
	the number	het nummer
	the dish	het gerecht
	the customised work	het maatwerk
	the consciousness	het bewustzijn
	I got lost in the woods.	Ik ben verdwaald in het bos.
	He got lost in the forest.	Hij is verdwaald in het bos.
	the telephone number	het telefoonnummer
	Today I’ve learned something about home education in the Netherlands.	Vandaag heb ik iets geleerd over het thuisonderwijs in Nederland.
	the path	het pad
	the goal	het doel
	the address	het adres
	the evidence; proof	het bewijs
	the dark	het donker
	the shield	het schild
	the face	het gezicht
	the food	het voedsel
	the answer	het antwoord