Understand spoken Dutch

Verbs (Present tense, 1st person singular) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
I want to talk to a lawyer. Ik wil een advocaat spreken.
Sami needs to use the bathroom. Sami moet de badkamer gebruiken.
Can Tom write his name? Kan Tom zijn naam schrijven?
I don’t speak Dutch very well. Ik spreek niet zo goed Nederlands.
I don’t understand these new rules. Ik begrijp deze nieuwe regels niet.
You need to set a good example. Je moet het goede voorbeeld geven.
I know Tom will try to do that. Ik weet dat Tom zal proberen om dat te doen.
I can recommend a good lawyer. Ik kan een goede advocaat aanbevelen.
Tom has to tell Mary what happened. Tom moet Mary vertellen wat er gebeurd is.
I still don’t know how that happened. Ik weet nog steeds niet hoe dat is gebeurd.
I’m looking for a room with two beds. Ik ben op zoek naar een kamer met twee bedden.
The problem can occur at any time. Het probleem kan op elk moment optreden.
I got a letter from Tom yesterday. Ik heb gisteren een brief van Tom ontvangen.
The little green owl has the best language school I know. De kleine groene uil heeft de beste talenschool die ik ken.
You need to set a good example for your children. Je moet het goede voorbeeld geven voor je kinderen.
You can trust him to keep his word. Je kan hem vertrouwen dat hij zijn woord zal houden.
Yesterday was the first time I’ve ever seen Tom drunk. Ik heb Tom gisteren voor de eerste keer dronken gezien.
Leave that behind and teach your other children to swim! Laat dat maar liggen, en leer je andere kinderen liever zwemmen!
waiting room wachtzaal
I’m injured. Ik ben gewond.