Verbs (Present tense, 1st person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I don’t drink alcohol.	Ik drink geen alcohol.
	I understand that he’s angry.	Ik begrijp dat hij boos is.
	She is expecting a child.	Ze verwacht een kind.
	I haven’t said yes yet.	Ik heb nog geen ja gezegd.
	I want my key back.	Ik wil mijn sleutel terug.
	I’ll be flying to Boston.	Ik ga naar Boston vliegen.
	I need a distraction.	Ik heb afleiding nodig.
	I have fifty euros in my pocket.	Ik heb vijftig euro in mijn zak.
	I am pregnant.	Ik ben in verwachting.
	I need a cold shower.	Ik heb een koude douche nodig.
	I know three of the people in this picture.	Ik ken drie van de mensen in de foto.
	I’ve never broken a bone.	Ik heb nog nooit een bot gebroken.
	Will you be leaving tomorrow?	Ga je morgen vertrekken?
	See, that is true history!	Zie, dat is een ware geschiedenis!
	I appreciate your problem.	Ik ben me bewust van je probleem.
	I want to marry a virgin.	Ik wil graag met een maagd trouwen.
	I would like an apointment.	Ik wil graag een afspraak maken.
	I need to see that report today.	Ik moet dat rapport vandaag zien.
	Misery can occur anywhere.	Ellende kan overal voorkomen.
	Don’t forget to turn the light off.	Vergeet niet het licht uit te doen.