Verbs (Present tense, 2nd person plural) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I want to serve my country.	Ik wil mijn land dienen.
	We don’t understand you?	Begrijpen wij je niet?
	We understand why.	Wij begrijpen waarom.
	They’re going to give me an estimate.	Ze zullen me een schatting geven.
	I know that they serve God with great devotion.	Ik weet dat zij met veel toewijding God dienen.
	Let’s figure out a better way to do this.	Laten we een betere manier verzinnen om dit te doen.
	Owls hunt at night.	De uilen jagen ’s nachts.
	to scare the hell out of you	de stuipen op het lijf te jagen
	Owls hunt mainly at night.	Uilen jagen vooral ’s nachts.
	Let’s skip class.	Laten we de les overslaan.
	Let’s live life together!	Laten we het leven samen beleven!
	We’ll contact him.	We zullen contact met hem opnemen.
	well, we will find out soon	nu, daar zullen we wel gauw achter komen
	Let’s not talk about school.	Laten we het niet over school hebben.
	We concede your right to this property.	We erkennen je recht op dit eigendom.
	We need to rent a room for our party.	We moeten een ruimte voor ons feest huren.
	My position is that we need to cooperate.	Mijn stelling is dat we moeten samenwerken.
	Can I quickly pee before we leave?	Mag ik even plassen voordat we vertrekken?
	She is confident that she will pass the tests.	Ze is er zeker van in de toetsen te zullen slagen.
	Let’s go grocery shopping.	Laten we boodschappen doen.