Verbs (Present tense, 3rd person singular) 3 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	What languages do you speak? (formal)	Welke talen spreekt u?
	What language does he speak?	Welke taal spreekt hij?
	Is there someone here who speaks English?	Spreekt hier iemand Engels?
	he becomes	hij wordt
	the class begins	de les begint
	What will the weather be like?	Wat voor weer wordt het?
	What time do you start work?	Hoe laat begint u met werken?
	Today’s going to be a hot day.	Het wordt een warme dag vandaag.
	When does the meeting start?	Wanneer begint de vergadering?
	I am awaiting an agreement.	Ik wacht op een overeenkomst.
	I want you to stay with Tom.	Ik wil dat je bij Tom blijft.
	Why does this keep happening?	Waarom blijft dit gebeuren?
	How many years will he stay here?	Hoeveel jaar blijft hij hier?
	How many days is she staying here?	Hoeveel dagen blijft ze hier?
	The woman walks away.	De vrouw loopt weg.